RSS

Auteursarchief: zichvanverre

Over zichvanverre

Ongehoorde onthullingen

Geleen

Op de step

Je keerde op de step terug naar toen

alles nog groen was, alles komende.

Bereed grond van vette löss, zachte g.

Bokkenrijdersschimmen gingen mee.

Argwaan in de ogen van de berken,

geloer uit ramen van barse hoeven.

Slagschaduwen van schrikgestalten

waarden rond de stoppelvelden.

Een kraai in cirkels boven je hoofd,

honend schetterde hij je spotnaam.

Een vogelverschrikker met jouw gezicht

lamenteerde almaar: te laat…te laat!

In de nis van een holle wilg, Maria,

biddend bij een doof waxinelichtje.

Dat had je je moeder thuis al eerder

om jou, en je zielenheil zien doen.

Nee, je moest verder terug in de tijd,

wilde je van de toekomst genezen,

weer met onbevangen, blij gezicht

op je rode autoped te zien zijn.

Toen zag je een pastoor. Die drong

jou zijn stinkend geslachtsdeel op.

Hij zong: stille jongen op de step,

ik ben zo blij dat ik hem heb.

Vlug verder moest je, in manege

ten Eijsden eerst nog op de knieën,

als bij de eerste heilige communie.

Daden van vuigste haat ontvangen.

Op de step, op de step, kom je in de

Groenseyckerstraat de Reünie met drie

lichaambinnendringers verdringen,

anders maken ze je ouders dood.

Nog verder terug in de tijd moest je.

Je stept al door de Raadhuisstraat,

het rieten boodschappenmandje

bengelt aan je stuur. Je stapt nu af.

Iemand klikt de foto. Nog de hoek om,

en de verloren zoon te laat thuis!

Moeder boos: waar ben je gebleven?!

Je zwijgt voor de rest van haar leven.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op december 2, 2023 in Uncategorized

 

Tags: , ,

Gezwam

Had bij coffeeshop Pluto zwammen gekocht. Je kon kiezen tussen dat je d’r van gaat lachen, of dat je gaat hallucineren. Ik koos voor het laatste, kauwde het goedje fijn tijdens de wandeling naar café De Schouw, waar ik het doorspoelde met een cola. Maar alles wat ik ging zien was er gewoon écht. Ik verifieerde het nog bij Hidde, en bij Rob, en Theo, en allemaal beaamden ze hun, stoffelijke, vleselijke aanwezigheid. Hoewel dat ook een listige vermomming van de hallucinatie kan zijn geweest.

Had ik maar om van te lachen genomen, dacht ik bij mezelf. Ik moest gedichten voordragen, van die vette, speciaal voor in de kroeg, met platte termen, zoals ‘uitspuitsel,’ voor ejaculatie, en ‘tumtum,’ omdat het moest rijmen op hum, of omdersan, dat weet ik niet meer.. Het publiek moest lachen. Die hadden zeker die andere genomen. En ik moest van mezelf hallucineren. Maar dat lukte dus niet, dat zinsbegoocheld geraken.

Ik de volgende dag weer naar Pluto om die andere te kopen, die om van te lachen. Ze hadden weer een nieuwe soort, maar toen ik de prijs zag verging het lachen me gelijk. 25 Euro! Ha!

Mijn gezond verstand aangesproken hebbend, ging ik naar huis om een grappig filmpje op Youtube te zoeken. Kwam uit bij Buster Keaton. Die kon er zelf niet om lachen. Ik daardoor óók niet.

Ik denk wel eens terug aan Rolf die, toen ik een mop begon, dreigend op me afkwam en zei ‘als ie niet leuk is ken je lache!’ Hij zit nu in de gevangenis. Ik kon 40 duizend piek vangen voor de smokkel van twee kilo coke uit Suriname, rechtstreeks uit het huis van Desi (je weet wel, van die ‘failured state’) maar ik vond het te weinig. Maar dit is off-topic.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Tags: , ,

Anneke Claus, Jasper Henderson

Vóór de ‘masterclass’ aanvangt schenkt Anneke zich een glas water in. Daarin ontdekt zij enthousiast een zilvervisje. Ze neemt het eruit en toont het aan de vrouw vóór mij. Ze eten niet alleen papier, vertelt ze, ook dia’s staan op hun dieet, haar oom heeft er aardig wat aan hun eetlust verloren. Ikzelf observeer ze altijd als ik zit te poepen, deze kleine race -autootjes over de tegelvloer, ik heb dan toch niets anders te doen dan een beetje zitten afwachten, bij wijlen persend. Vanuit koninklijke hoogte, gezeten op mijn porseleinen troon, zie ik hoe de nietige onderdanen korte stukjes vooruit schieten, dan abrupt stoppen, alsof hen iets belangrijks om over na te denken te binnen schiet, dan opeens weer verder rijden. Of houden ze zich soms in van de schrik bij de aanblik van deze reus met zijn broek op de enkels? Ik probeer wat vriendelijker te kijken, lach zonder de tanden te ontbloten, want dat wordt in het dierenrijk anders geïnterpreteerd dan in het onze. Zal ik in navolging van Hans Teeuwen proberen ze ‘thus’ en ‘nevertheless’ te laten zeggen? (Ik begin nu wel érg melig te worden…)

Er staan ook boeken in mijn wc en daarin tref ik wel eens zo’n beestje aan. Al schijnt dat dan eerder het zgn papiervisje te zijn, lid van een verwante familie: Lepismatidae, in de orde van de Zygentoma.

Soms, als ze heel groot zijn, druk ik ze dood. Ik wil de mij visueel onderhoudende populatie niet uitroeien maar wel op beheersbaar peil houden.

De workshop begint. Anneke Claus, een frêle postuur in een kort rokje, neemt plaats op de hoge draaikruk. Daardoor dreigt er een Sharon Stone-achtige inkijk en zijzelf beseft dat waarschijnlijk óók, want ontevreden stapt ze weer af. Ook omdat de kruk bij de geringste beweging rond zijn as draait. Zij accepteert het aanbod van Jasper Henderson om op diens, volkomen identieke kruk plaats te nemen, maar dat verandert natuurlijk niets. Uiteindelijk zit ze met één bil op de kruk, met een voet aan de grond om het draaien tegen te houden. Onder haar zwarte truitje schemeren bescheiden tepeltjes, maar dat hoor je niet op te schrijven, zelfs niet te zien.

Het publiek ontvangt een aantal A4-tjes met een zestal, door Henderson te redigeren gedichten uit Anneke’s komende bundel ‘Betekenissen van een huurmoordenaar.’ Zij constateert dat de titel er verkeerd op vermeld staat, die moet zijn: ‘van een ecologische huurmoordenaar.’ Jasper kijkt verbaasd. Ik ook, want van een redacteur mag je toch enige nauwkeurigheid verwachten. Niet zonder enig vermaak grijpt Henderson een hulplijn: hij vindt het niet zo’n goede titel en veronderstelt dat hij hem daarom onbewust al verbeterd heeft.

Over nauwkeurigheid gesproken: Anneke toont ons een cover van haar eerdere bundel Begrafenis van de mannen, diedaar Begrafenis van de manen heet. Ikzelf heb wel eenseen drukversie van een 10-regelig gedichtje van het Leuvense Davidsfonds ontvangen, waarin maar liefst 8 fouten zaten.

De masterclass blijkt niet te bieden wat in de aankondiging werd beloofd: Hoe kom je nou van een zwik gedichten (…) tot een bundel klaar om uit te geven? Dichter Anneke Claus en (haar) redacteur Jasper Henderson wijzen je de weg met een gesprek over het redactieproces bij een dichtbundel.

Er wordt weliswaar over de titel van gedachten gewisseld en een en ander aangestipt over redacteurs intermediaire rol tussen auteur en uitgever c.q. lezer (Henderson laat grammaticale redactie over aan een volgende redacteur), over het aantrekkelijk maken van een bundel door een goede titel, een aantrekkelijke omslag, een achterkanttekst, maar daarna gaat het (ook best interessant) alleen nog over de redactie van één bepaald gedicht (‘Ieja Deja’), waarbij het publiek is uitgenodigd hardop mee te denken. Het publiek deelt beslist niet al Hendersons voorstellen.

Ik doe Claus een suggestie over de strovering van een bepaald gedicht, maar daar gaat ze slechts met tegenzin en amper verholen dédain op in.

Ik bezocht de ‘masterclass’ (nou nou, ho ho…) omdat ik al heel lang nadenk over het uitgeven van een bundel in eigen beheer. Vroeger zou ik zoiets de armoe van een loser hebben gevonden. Maar aangezien mijn gedichten gedurende de laatste dertig jaar nooit door de tijdschriften zijn geaccepteerd (in de meeste gevallen ook nog zonder bericht van afwijzing, wat ik onbeschoft blijf vinden, een standaardtekstje per bcc is toch een kleine moeite), ze nooit zelfs maar de eerste ronde van de Turing-wedstrijden hebben overleefd, heb ik mijn aspiraties verlaagd. Ik wil nu gewoon graag dat mijn verhaal buiten mij om bestaat, of het nou gelezen wordt of niet. Hoe vreemd dat moge overkomen, het is wel wáár.

Maar hoe geef ik het vorm? Hoe deel ik in? Naar thema? Naar tijdperiodes? Naar verblijfplaatsen? Gewoon maar in chronologische volgorde van geboorte? (maar aan sommige gedichten werk ik al dertig jaar) Naar genre? Naar ernstig versus komisch? Nee, dat laatste niet. Dat moeten dan maar twee aparte bundels worden, hoewel ook in de komische gedichten nare stekels verborgen kunnen zitten) En wat als een gedicht onder twee verschillende hoeden te vangen is?

Ik weet dat ik de enige ben die hierover moet beslissen. En ik heb er al zoveel over nagedacht zonder maar tot de aanzet van een plan te komen. Alles noodgedwongen in mijn eentje, helaas. Maar misschien had deze masterclass me een beetje op weg kunnen helpen. Nee dus.

Maar het was wel leuk om je met anderen in een gedicht te verdiepen en minder leuk om te merken hoe oppervlakkig in eerste instantie ik soms blijk te lezen (vooral bij toneelstukken betrap ik mij daar achteraf op). En te beseffen wat een vastzittende monnikskapspieren mijn eigen, geregeld te vormvaste gedichten hebben, vergeleken bij die van Claus. In eerste instantie is dat helemaal geen leuk gevoel. In tweede instantie ook niet. In derde instantie zie ik het morgen wel…

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Tags: ,

Jongen van de gestampte pot

De twee stamppotten voor 5 euro-actie bij de Co-op is nog niet voorbij of die bij Albert Heijn is alweer begonnen. Wát nou weltschmertz?! Met een ijskast vol voorgeprakt geluk? Ha!

O, pret des prakken des reeds voorgeprakte! O, schik in het ongegeneerd schrokken! O, genoegzaam eten, gezeten in het gezellige licht van de staande schemerlamp! Met het bord op je schoot. Want dinges is op de tv, hoe heet het….nee niet Bonanza maar…ook niet Loekie de leeuw – hoe heet het nou?…Van gewest tot gewest? Nee….nou, ik kom er niet op.

En jus! Lekker veel heerlijk vette jus! Zoals het hoort! Comme il faut!

Nouvelle cuisine? Hahaha, la me nie lachen! De ‘verrijkende’ buitenlandse keuken? Een Trojaans paard! Oosters imperialisme! En de angst voor het predicaat kleinburgerman is mij vreemd – ik heb het nooit gekend. Niets kleinburgerlijker dan zulk een angst. Ik wist al vroeg dat ik de weg en de waarheid kwijt was en dat niemand tot mij kwam dan door mij. Weeë overkookte spruitjesgeur in de huiskamer, heerlijk!!! Een bruingroene streep van aardappelen met rauwe andijvie in je onderbroek, fortissimo! Niet sexy? Nou en! Ik hou sowieso niet van seks, ik hou van gestampte pot! Lekker en veel! En met jus! Heel veel jus! En een gehakbal of drie, alle drie zonder t!

Merkt u hoe mijn proza een schier verontschuldigend karakter aanneemt, verpakt in satire? Zo onnodig… want stamppot is stomweg lekker! Met jus! Had ik dat al gezegd? Jus! Daarvoor hoef je geen sociologie te hebben gedaan of trendwatcher te wezen, om lekker stamppot weten te eten. Lidewey Edelkoort, die zouden ze ook pollepels vol stamppot door de strot moeten douwen.

Stamppot andijvie, prei, spinazie, spruitjes, boerenkool; stamppotpouri in de kamer van ooit! Stamppotpolonaise in het hoofd van Don Stampotteone, de familieman met jus.

Ik woonde 25 jaar onder een lesbische kunstenares die leed aan chronisch chagrijn. Als ik haar door het raam op straat ons pand zag naderen las ik al aan haar gezicht af hoe laat het was. Net zo laat als altijd. Nog even, en ik zou haar boven mijn hoofd horen stampen. Zo verwierf zij bij mij vanzelf de naam ‘Stamppot.’

Maar ik dwaal af. Van de echte stamppot. En zijn voortreffelijke jus! Van Maggi. Mag ie dat zeggen? Ja, dat mag ik zeggen. Mijn tijd is voorbij. Ik kom er nog op terug, op stamppot, daar kunt u mij aan houden! Je kan het ook zelf maken. Maar ik eet liever van Unilever. Met jus en in goede verstandhouding met het multinationale werkgelegenheidsaanbod.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Tags:

Postcodeloterij

Heb in de postcodeloterij een Dagje uit gewonnen. Weet nog niets over dat ‘uit.’ Moet de op de website de winnaarscode nog invoeren. Paar keer eerder iets gewonnen. Ponypark Slagharen met gratis saucijzenbroodje, enzo. Voor twee personen ook nog, terwijl die ander toch niets verkeerds heeft gedaan. Cursus hindeloopenschilderen in Kutjekierkedeelstra – dat verzin ik, maar om maar aan te geven…

Eerst koffie ingeschonken met stukje speculaas met spijs erbij. Wachten, uitstellen, van de spanning, de verwachting genieten. Maar nu lees ik al koffie slurpend iets merkwaardigs: ‘U ontvangt binnen 10 werkdagen uw Dagje weg thuis.’ Dagje weg thuis…De essentie van een dagje weg is toch dat je dan niet thuis bent? Zo ken ik het ook, ja. En intussen van die maandelijkse inleg van mij een beetje rinocerussen lopen liggen te redden in Verwegistan.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Tags:

Aardbeien

Zouden alle bakjes evenveel aardbei bevatten? Qua gewicht bedoel ik, niet qua aantal. Ik probeer het in te schatten. Het oog kan bedriegen, ook volgens die wijsgeer, hoe heet ie ook weer…Descartes! Waarmee ik in diens ogen dus in ieder geval bestá, denk ik er gerustgesteld achteraan. Ach, ik neem wat ik waarneem gewoon voor wáár aan, zo’n gewone jongen ben ik simpelweg. Geen haar op mijn hoofd twijfelt eraan. Het empirisme zou anders wel kunnen inpakken. En die knakker in de grot van Plato moet evenmin interessant willen doen.

Wel kan, allez dan, wat véél lijkt, in werkelijkheid wéinig zijn. Als zich tussen de aardbeien loze ruimte bevindt, is dat logistiek inefficiënt, maar vooral ook heb ik dan minder zomerkoninkjes op mijn beschuitje bij het Wimbledon kijken met witte basterd én slagroom. De finale begint zo meteen – ik moet opschieten!

Ik neem het bakje met de aardbeien die rijper en roder ogen dan die in alle andere. Maar dat lijkt wel minder vol te zijn. Laat ik er dan twee uit een ander bakje bij doen, dat is wel zo fair naar mezelf toe. Et voila…twee sappige rooie extra!

Waarom niet nóg wat erbij? De caissière staat toch op de automatische piloot, met haar goedemiddag, spaart u air-miles, nog een prettige dag – die heeft daar geen oog voor, wordt in haar dagdroom gesandwiched door Jean-Pierre en Ricardo.

Zo…nóg eens twee extra!

Ach, er kan best nóg wat bij. Blijde ende verheugd voeg ik nog enkele zomerkoninkjes toe.

Het is nu best een hoge, maar ook wel erg wánkele berg geworden. Hem op twee handen voorzichtig voor mij uit dragend schuifel ik naar de kassa. Mijn balanceerkunst wordt op de proef gesteld door een lange, zwarte jongen in een jas met capuchon met bontrand die gehaast uit een zijpad stuift. Net op tijd maak ik pas op de plaats om hem de ruimte te geven. Wonderlijk dat het bakje geen aardbeien heeft verloren.

Ik kom bij de kassa waar ik hem op de loopband plaats en de verveelde tot ik aan de beurt ben-houding aanneem. Maar als de loopband een kort ….maakt en weer abrupt stopt, vallen enkele rakkers van het bergje af. Ik voel mijn hoofd licht gloeien als ik ze terug leg op de toverberg.

De caissière heeft niets gezien. Zij is druk doende de man vóór mij te helpen. Deze blijkt een niet onverdienstelijke goochelaar, want uit zijn broekspijp glijdt een tube tandpasta die naast zijn voet op de grond valt. Wel verdorie…een dief! En wel een met een gat in zijn broekzak! Hij kijkt ontdaan naast zich naar de vloer, aarzelt even, raapt de tube op. Maar waar moet hij deze nu laten? De caissière heeft het voorval niet opgemerkt, maar als de man de tube opnieuw in zijn broekzak, bij voorkeur de andere stopt, zal ze het dan wél zien? Denk ik dat de man zich afvraagt. Dus besta ik.

Er verschijnt een gespannen lach op het gezicht van onze Hans Kazan. Hij ontbloot daarbij bruine tanden die om een poetsbeurt schreeuwen.

Eer ik er erg in heb steek ik een beschuldigende vinger naar hem uit en roep: ‘die meneer met die bruine tanden heeft een tube tandpasta gestolen!’

De ogen van de caissière en de man schieten simultaan naar de tube in de dief zijn hand. Ik aanschouw het vreemde moment waarop betrapte en betrapper identieke verbouwereerdheid uitstralen. Beiden zijn sprakeloos

‘In Islamitische landen wordt dan je hand afgehakt!’ voeg ik er met gevoel voor verhoudingen aan toe, ‘ja, je kan daarvan denken wat je wilt, maar zo leer je het in ieder geval wél af!’

De man herneemt zich stotterend: ‘Nee nee, ik ik wilde hem nét op de band leggen, echt waar!

‘Nadat je de rest al hebt afgerekend zeker?’

‘Maar ik was hem vergeten,’ verdedigt hij zich quasi-verongelijkt. Dan valt zijn blik op mijn bakje met aardbeien. ‘Zozo,’ zegt hij, ‘dát is nog eens volle bak!’ De onzekerheid in zijn ogen ruimt plaats voor groeiende triomf, echter, zijn tanden blijven bruin.

‘Ja ja, probeer maar de aandacht van jezelf af te leiden!’ pareer ik, ‘lekker makkelijk hè, vind je niet?!!’

Dan, opeens, past hij zijn verhaal aan. ‘Deze tube is helemaal niet van hiér! Ik heb hem al langer, ik was helemaal vergeten dat ie nog in mijn broekzak zit’

De caissière, inmiddels óók met een rood hoofd, zegt: ‘Goed dan, meneer! Ze duwt op haar gaspedaal en de band rolt mijn berg aardbeien naar haar toe alsof ze Mozes zelve is. Of Mohammed, daar wordt over getwist. Er vallen weer een paar dissidente aardbeien van de berg. Terwijl zij ze erop terug legt zegt ze tegen de nog drenzende goochelaar: ‘Gaat u maar, hoor.’ Hans Kazan stopt haastig de tube bij zijn overige boodschappen in de tas en verlaat de zaak, daarbij met een verkrampte lach nog even omkijkend. ‘En goed poetsen, hè!’ roep ik hem na, ‘van boven naar onderen en van links naar rechts, en van je vieze versa!’

De caissière en ik blijven alleen achter. Uit de omroepinstallatie klinkt het overspannen gekweel van een zangeresje dat haar middenrif afknijpt,

de verkrampt afgeknepen kopstem van een opgeschroefde geëmotioneerde zangeres die me op de maag slaat, en mij mijn éigen middenrif doet afknijpen. Gevolg van quasi-dramatisch inlevingsvermogen en zekere schatplichtigheid aan Whitney Houston, die trouwens wél kon zingen.

De caissière haalt het bakje langs de scanner, er klinkt een afgemeten piep, en zij deelt mede: 2 euro! Daarbij plaatst ze de opnieuw de van de berg afgerolde aardbeien terug.

‘Helaas geen plastic zakjes meer,’ zegt ze, ‘verboden door de regering, vanwege het milieu en zo. U kunt wel een plastic tas kópen.’ ‘Wordt daar het milieu soms niét door vervuild,’ merk ik snugger op, ‘ze zijn nog dikker en groter dan die doorzichtige, met als gevolg nóg rijkelijker gevulde oceaansoep!’ ‘Ja, maar met uw geld kunnen ze het dan weer uit de zee halen, of zoiets.’

Nee, het moet mij afschrikken er een te nemen, denk ik bij mezelf. Waarmee ik opnieuw bevestig dat ik besta. ‘Kent u Descartes?’ vraag ik het meisje. ‘Wilt u nou een tasje, ja of nee?!’ vraagt ze geïrriteerd. ‘Ik neem een tasje,’ zeg ik, ‘net als Descartes, die nam ook altijd een tasje.’

Ik pluk er een van het haakje en geef hem aan haar door. Ze rekent er 25 cents voor en doet het bakje en alle afvallige aardbeien erin. Ik houd mijn pinpas tegen het pinapparaat. Die laat een piepje horen, waarop ik de pas weer weghaal. Te vroeg, zo blijkt. ‘Nog een keer meneer.’ Ik doe het nog een keer. U heeft betaald, lees ik op het schermpje

‘Nog een prettige middag!’ voegt ze me toe.

‘Insgelijks, mompel ik zo onhoorbaar mogelijk. Al een leven lang verfoei ik dit soort opgelegde quasi-vriendelijkheden, geuit op bevel van de chef van wiens blanke blotebillengezicht met de blauwe vissenogen een foto prijkt boven het ingangspoortje met het onderschrift uw gastheer. Hij glimlacht daarbij, ook al zo verdacht, want wat is er nou eigenlijk leuk aan zijn baan?

Met mijn zak vol aardbeien verlaat ik de zaak. Óp naar Wimbledon!

Buiten, waar het zonnetje schijnt, wacht de tandpastaman mij op. Kwaadaardig trapt hij tegen mijn tasje. ‘Mij godverdomme zó voor schut zetten…!’ sist hij.

Ik sla hem met mijn vrije hand op de bek. Hij wankelt, maar slaat terug. Er ontstaat een afkeurenswaardig gevecht. De aardbeien rollen uit mijn tas en raken geplet onder onze worsteling. Onze handen en gezichten raken besmeurd met namaakbloed, onze kleding ook. al rollebollend worden we steeds roder. Ook de boodschappen van mijn tegenstander komen te pas. Want als ik hem op gegeven moment met de rug tegen de grond houd aangedrukt, zie ik zijn ogen opzij flitsen en zijn blik volgend zie ik de tube tandpasta ligt open en bloot op de stoep liggen! Zijn hand grijpt ernaar, met zijn andere hand schroeft hij op zijn gemakje het dopje eraf, verwijdert de zilverfolie en knijpt hem uit in mijn gezicht…

Ja ja, maak hier nog maar eens iets geloofwaardigs van. Laat staan dat je er een moraal aan zou kunnen vastknopen, ter afsluiting. Zo van: gestolen goed gedijt niet.

Net als karma is dat kul. Ik heb gedurend mijn verworpen leven zeer veel genot gehad van gestolen goed. Vooral omdat men mijzelf veel heeft ontstolen, niet in de laatste plaats levensgeluk.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Jotie T’Hooft

Gezeten op de wc, waar zilverbeestjes zich in leven houden met het mondjesmaat eten van papier – zelf ben ik ook niet echt een boekenverslinder – sloeg ik Komrij’s bloemlezing open, en sinds lang las ik weer enkele gedichten van Jotie T’Hooft. Geknecht door eigen constipatie en meegevoerd door de schijnbaar gemakkelijke, vloeiende gang van zijn gedachten en beelden, voelde ik mij weer geconfronteerd met het eigen beperkte, bevroren ik, dat – zeker indertijd – de waaiende geest niet kende. Wel kende ik het gevoel onbegrepen te zijn. Niet in de laatste plaats door mijzelf.

Jotie was voor mij de vleesgeworden, zelfdestructieve romanticus, op foto’s zich een aantrekkelijke, langharige jongeman tonend, vrijgevochten en niet geremd door enig burgerlijk matriarchisme. En een ‘zelfmoordenaar’… (zo heette het nog in die tijd) Daar was ik ook op desperaat aandachttrekkende dus niet ‘werkelijke’ manier mee bezig.

Hij had een regel geschreven die na lezing nooit meer uit mijn hoofd was verdwenen. Die luidde: er zit een gat in mijn hoofd en dat gaat nooit meer dicht, nooit meer. Dat klonk als de titel van een boek over incest, dat ik jaren later onder ogen kreeg en die zich eveneens in mijn hoofd vastzette. Die luidde: Een gat in mijn geheugen.’ Ik dacht, zonder te weten waarom: dat heb ik óók.

Dat hèb je met gaten: je weet niet wat erin zat, maar het gaapt er niet minder om.

O, Jotie T’Hooft te zijn…getalenteerd, een nieuwe Rimbaud wellicht, zoals men wel schreef, al werd dat teruggenomen nadat zijn volledig oeuvre aan het licht kwam, waarin beduidend minder goed later werk stond. Die Verzamelde Gedichten zou ik jatten (Waar? Ik geloof in ‘De Spanjaard’ in Geleen) Een gebonden uitgave in blauwe omslag. Ik jatte altijd boeken. En blikjes krab en zalm. (sommige bekenden veroordeelden dat, om daarna het mij te vergeven en een bestelling bij me te plaatsen)

Op een avond keek ik samen met mijn niet van mijn diefstallen op de hoogte zijnde moeder naar een documentaire over T’Hooft. Daarin kwam zijn jonge weduwe aan het woord, die mijn moeder nogal onvolwassen en aanstellerig vond, en ikzelf ook. Ook Jotie zèlf, hoe authentiek en begaafd hij ook was, kwam op mij over als een poseur.

Oscar Wilde schreef: ‘being natural is just a pose.’

Waarom ik me uitgestoten voelde was omdat ik uitgestoten wàs. Doordat ik vreemd en angstig was. Jotie daarentegen had een vriendenkring, medestanders, een vriendin, etc.

In de documentaire stelt een oude vriend van hem dat het druggebruik de uitleg was die hij gaf om zich verstoten te voelen, dat ie daarin wegvluchtte. Maar wat zou dan zijn werkelijke reden zijn geweest om de dood te kiezen? Want als die werkelijke reden er niet is, zou zijn daad enkel een onwaarschijnlijk stapje verder zijn in het poète mauditje spelen. Was het de ondraaglijke depressiviteit die zo vele, waaronder zoveel succesvolle mensen, doen besluiten, niet zozeer vóór de dood, maar tégen hun leven te kiezen?

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op november 22, 2023 in Uncategorized

 

Tags:

Zingen of zeuren

‘Wat bomen waren vloeien als oevers,’ lees ik op de vuilniswagen. En tussen haakjes de naam van de auteur: ‘Zbigniew herbert.’ Ik snap geen jota van deze regel. Googelen. De regel leidt mij naar Maria Barnas. Zij heeft in het gedicht ‘Kamyk zeg ik’ het woord kiezelsteen geleend, en blijkbaar ook de bewuste regel. Nu moet ik die in Herberts werk gaan vinden, in Nederlandse vertaling, want ik beheers het Pools niet. Via de website van Poetry International slaag ik daar niet in, en ook niet via die van de Roteb. Ik zal het in het Nederlands vertaalde werk van Herbert moeten doorpluizen, er van uitgaand dat Barnas het Pools evenmin beheerst.

Of ik kan proberen het aan Maria Barnas te vragen, proberen met haar in contact te komen, en hopen dat ze me…maar mijn ervaring leert dat de meeste kunstenaars niet zo geïnteresseerd zijn in de onbekende leek, er vaak zelfs hun neus voor ophalen.

Het idee van Poetry International, in de woorden van voormalig directeur Bas Kwakman: “We zoeken regels die mooi op zichzelf staan, bijna een gedicht an sichvormen. Ze moeten impact hebben. Ze kunnen grappig zijn of juist verwarrend. Ze moeten hoe dan ook blijven nazingen in je hoofd.”

Nou, deze is dus verwarrend, alleen al vanwege de ‘foute’ werkwoordvervoeging, fout hier tussen aanhalingstekens want de meervoudige persoonsvorm bij het enkelvoudig onderwerp is natuurlijk opzettelijk, er zit een bedoeling achter. Maar welke? En wat wordt bedoeld? Hier begint het peinsavontuur. Eindigt deze in een mooie openbaring van teen of tander, of in barstende koppijn? Gaat het nazíngen of nazéúren? Ik kan hier nu proberen de regel binnen de context van het gedicht te lezen, maar dat kan ik niet als de betreffende vuilniswagen op een blauwe maandag door mijn blikveld zou rijden. Is er een verbinding met de vuilverwerking? Niet per se…Kwakman: ‘(…) de losse regels weer thuiskomen in het gedicht waar ze uitgeplukt zijn. Dan zie je de context. Er is een beroemde regel – ‘Als we weer een keer iets niet weten, dan bellen we wel’ – waar mensen werkelijk allerlei verschillende interpretaties op loslaten. Als je dan het gedicht leest, dan blijkt dat de ik-persoon met zijn moeder belt, omdat ze samen een kruiswoordraadsel oplossen. Dan wordt het opeens een kraakhelder verhaal.”

(het gedicht ‘Parterre’ is van Tom van Deel en beschrijft een telefoongesprek tussen de ik- persoon en zijn oma, en de regel luidt eigenlijk, wat hem ook veel sterker maakt: “als we weer eens iets niet weten/ hoor je het wel.” Er zal in Bas’ herinnering een foutje zijn geslopen, op de vuilniswagen stond vast wel het juiste citaat, maar ik kan dit tot nu toe nergens verifiëren, ook niet op https://docplayer.nl/8869935-Steden-schuilen-niet-wanneer-het-regent.html want daar ontbreekt pag 119 met de eindregels van het gedicht )

Houvast aan een context binnen afvalverwerking en reiniging heb ik dus niet.

Wat bomen waren vloeien als oevers…wat bomen waren vloeien als oevers…het gaat steeds door mijn hoofd. Gisteren kreeg ik, na het zien van een documentaire over Ria Valk de regels worstjes op mijn borstjes, preitjes op mijn dijtjes niet uit mijn hoofd. Tijdens het afwassen, tijdens het verwerken van mijn ptss, tijdens het schilderen van de vloer, het bleef maar doorgaan.

Wie verlost mij? Wie duidt de regel, zodat ik hem vol begrip kan loslaten en met onbezwaard gemoed eeuwige rust vind?

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op juni 13, 2023 in Uncategorized

 

Tags: , , ,

L’étranger

L´etranger

Ik opende mijn ogen. Ik dacht: ik word wakker terwijl het nog donker is, toch voel ik me uitgerust. Laat ik naar de woonkamer gaan om een sigaret te roken, daarna ga ik weer naar bed en word over enkele uren wakker van de wekker in mijn mobieltje, dat ik in een glas heb gezet, met een lepeltje erbij.

Ik stond in de kamer voor het raam en blies rook tegen het glas. Het was erg druk op straat en een verlichtte tram vol zittende en staande mensen trok kermend in zijn spoor voorbij. Een vrouw keek omhoog naar mijn raam en ik vroeg me af of ze mij hier in mijn onderbroek zou kunnen zien staan.

Ik vond de ochtenddrukte vreemd… Ik wierp een blik op de klok. Deze wees half zeven aan. Dat bevreemde mij eveneens. Ik deed de televisie aan en raadpleegde op teletekst de klok. Achttien uur zesendertig stond er op het scherm.

De cv-ketelmonteur heeft tevergeefs voor de deur gestaan, dacht ik. Het speet me niet voor hem noch voor mij. Ik wilde weer terug naar bed, maar bedacht dat ik dan vanavond niet moe genoeg zou zijn om in slaap te vallen en ging op de bank naar de televisie kijken. Daar viel ik alsnog even in slaap maar werd wakker van de deurbel. Het was de buurvrouw die de sleutel van de gezamenlijke voordeur was vergeten. Ik drukte op de knop die de deur beneden opende. Toen ging ik een broodmaaltijd eten.

Ik heb die avond geprobeerd mijn huis een beetje op orde te krijgen. Ik waste enig servies en bestek af en zette de lege flessen in twee kartonnen dozen. Met de stofdoek deed ik de televisie af en nog wat andere dingen, zoals de telefoon. Toen uit de hoorn die ik even van het toestel had afgelegd een stem kwam, hield ik hem snel bij mijn oor en ik hoorde een vrouwenstem zeggen: ‘Dit nummer is niet in gebruik. Probeert u het opnieuw of raadpleeg de gids.’ Toen werd het weer stil en ik hoorde buiten de auto’s voorbij rijden.

In de supermarkt kwam uit de omroepinstallatie muziek met een hoge vrouwenstem die met afgeknepen keel toontrapjes op en af ging, zodat ik pijn aan mijn trommelvliezen kreeg en een pijnlijk verwrongen gevoel in mijn maag opstak. Ik keek om mij heen maar niemand scheen het te deren; de mensen liepen onverstoord verder met mandjes en wagentjes vol artikelen. Ik bedacht: ik ben ook wat stoned en dan komen die overgevoeligheden of angsten weer naar boven, omdat ik me niet goed kan concentreren krijgt het onderbewuste speelruimte. Maar eigenlijk ben ik ook heel kwaad en zou iemand in mekaar willen trappen. Dat komt door de muziek.

Toen ik bij de kassière afrekende overhandigde ze me de kassabon en zei: Alstublieft en een prettig weekend.’’ Ik zei niets terug en vroeg me af waarom ze dat zei, waarom ze aan mijn weekend dacht. Ik dacht: dat moet van de baas, maar ze meent er niets van. Ik wilde toen wat terug zeggen maar hield mijn mond.

De volgende dag zat ik met mijn jas op schoot aan het bureau van de specialist in het ziekenhuis. De huisarts had eerder gezegd dat de haarvaatjes verstopt raken en dat ik daardoor niet meer goed kan lopen en denken. Hij had mij verwezen naar hier.

´Op een dag, alweer twee jaar geleden, kromp mijn pik ineen,’ zei ik tegen de man, die allerlei papieren met testuitkomsten door zijn handen liet gaan. ‘Sindsdien voelt ie ijskoud aan en hij gaat ook niet meer omhoog… Ik kan het kloemel net zo goed weggooien.´

Hij moest niet om mijn grap lachen en zei, zonder op te kijken: ´Dat is vervelend.´ Hij zei dat er teveel suiker en cholesterol in mijn bloed zat en hij vroeg of ik dronk. Ik knikte. Toen zei hij dat mijn lever en alvleesklier zouden beschadigen en dat ik moest stoppen met alcohol. Hij overhandigde mij papieren die ik bij de receptie moest afgeven, en daarna stonden we beide gelijktijdig op. Toen we mekaar de hand schudden sloeg hij zijn oogleden neer zodat ik niet zijn ogen kon zien.

Diezelfde dag werd op de straat onder mijn raam een Chinees jongetje op een fiets aangereden door een vrachtwagen. Het jongetje lag achter de vrachtwagen op de grond en er zaten politiemannen rondom hem gehurkt. Een vrouw, amper groter dan het jongetje en waarschijnlijk zijn moeder, stond huilend op de stoeprand en ging enkele malen door de knieën, daarbij lang gerekte o’s uit de diepte van haar keel stotend. De twee mensen die aan weerszijden van haar stonden vingen haar op. Het duurde heel lang tot een ziekenauto kwam en toen het jongetje met de moeder werd afgevoerd, bleef alleen de door midden gebroken fiets en de vrachtwagen op het asfalt achter. Een agent trok met geel krijt cirkels rond de twee delen van de fiets en de man, bij wie het fototoestel op de buik had gehangen, bracht het toestel naar zijn oog en nam enkele foto’s. Later hoorde ik dat het jongetje een gebroken been en wat kneuzingen had opgelopen en dat hij veel geluk had toen hij tussen de wielen van de nog afremmende wagen voor verder letsel bespaard was gebleven, zo zeiden de mensen.

Ik at een zak friet op een bankje op het plein. Ik had op een tegen een schutting gelijmde, vergrote kopie van een krantenartikel gelezen dat de naar de eigenaar genoemde zaak alleen plantaardige olie gebruikte en dat uit een landelijk onderzoek was gebleken dat hij de gezondste patat van Nederland verkocht. Er streken grijs getinte duiven aan mijn voeten neer die dichterbij kwamen maar toch op het laatst niet verder durfden en zich omdraaiden, maar dan toch weer opnieuw naderbij kwamen. Ik verzette mijn voeten en verschrikt fladderden de duiven enkele meters weg maar wéér kwamen ze terug. ‘Ze weten niet of ik het expres of per ongeluk deed,’ dacht ik bij mezelf maar vond dit stom. Ik dacht: als N. nu naast mij had gezeten en ik zou mijn gedachte tegen haar hebben uitgesproken en ze zou erom hebben moeten lachen, zou ik dan minder bang voor mezelf zijn geweest? Toen kwamen twee Marokkaanse jongens op de rugleuning van het bankje zitten. Ze waren boos en een van hen zei steeds ´Kanker, kanker!´ en de andere bracht met zijn gewiebel en gestamp het bankje in beweging en ik vroeg of ze wilden ophouden. Maar ze zeiden, heet van woede: ´We doen toch niks?!’ Toen ging ik op een ander bankje zitten.

Er liepen Afghanen folders uit te delen en ze riepen dat Afghanistan niet door de Amerikanen was binnengevallen vanwege Ben Laden maar vanwege de olie en dat de Nederlanders moesten naar huis gaan. Toen waren de frieten op ik liep naar huis, maar onderweg werd ik aangesproken door een meisje dat ‘Alstublieft meneer’ zei en mij een NRC-Handelsblad aanreikte. Toen ik ‘dank u wel’ had gezegd en met de aangenomen krant wilde verder lopen blokkeerde ze mijn gang en ze zei lachend: ‘Dat gaat zo maar niet!’ Toen gaf ik de krant terug.

Thuis opende ik de brievenbus. Er lagen reclamefolders in die ik op een hoop in de hoek van de gezamenlijke hal gooide. Ik beklom de trap en kreeg pijn op mijn borst. Daarom ging ik in mijn kamer op de bank liggen. Toen las ik wat in een boek over iemand die over het strand liep en last had van de zon. Ik wilde weten hoe het verder afliep, maar ik werd moe en viel in slaap.

Ik liep weer door de supermarkt en dezelfde muziek kwam weer uit de installatie. Ik begon te zweten en te trillen. Toen stak ik een ons rosbief in de zak van mijn jas en ook nog een blikje krab. Bij de kassa zette ik mijn lege mandje op de stapel en liep gewoon door maar een man in een kort leren jasje, die eerder een paar maal mijn pad had gekruist en opzichtig in mijn winkelmandje had gekeken, hield mij tegen en vroeg of ik met hem mee naar achteren wilde gaan. Dat wilde ik niet en toen hij met zijn hand mijn arm vastgreep werd ik kwaad en ik hoorde de muziek en sloeg hem met gebalde vuist op zijn kin. Hij viel op de grond. Er droop bloed uit zijn mondhoek. Ik hoorde de muziek en begon met mijn zware legerschoenen op hem in te trappen. Tegen zijn buik, tegen zijn rug, en ook twee keer tegen zijn hoofd. Toen bleef hij helemaal stil liggen. Er waren omstanders die mij overmeesterden en ook twee agenten die mij in de boeien sloegen en mee naar buiten namen. Een van hen riep per mobilofoon collega´s op, en al vrij snel stopte een politiebusje waarin ik gedwongen werd plaats te nemen. De wagen reed weg en door het raam zag ik enkele mensen hun gebalde vuist naar mij zwaaien.

Ik vroeg of de man dood was en een van hen zei: ´dat zou best wel eens kunnen.´ Ik zei dat het door de muziek kwam. Toen lachten ze me uit. Ik werd kwaad en vroeg hen waarom zíj dan dachten dat ik het had gedaan. Daar gaven ze geen antwoord op. We kwamen aan bij het politiekantoor tegenover mijn huis. Ik hoopte dat ze mij daar met kreten van haat zouden begroeten en oefende vast een stoïcijnse glimlach in de weerspiegeling van de autoruit.

Toen werd ik bang…


 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op april 1, 2023 in Uncategorized

 

Droom, 11 april 2010

Ik bezoek in Geleen een tabakszaak, waar de eigenaar van de voormalige Schiedamse ijzerwarenwinkel ‘De Dam’ achter de toonbank staat. Diezelfde lul die eerder zich ook al op oneigenlijke wijze toegang verschafte tot mijn droom van 7 november vorig jaar, zonder dat ik toen -zomin als ik dat nu zou kunnen- aangifte kon doen bij de politie, daar het vergrijp had plaats gevonden in een niet bestaande, illusionaire wereld – o, schromelijk tekortschieten der wereldse rechtspraak!

Hij steunt met weid gespreide armen op de toonbank en zijn blauwe ogen kijken me onbewogen aan. Ik stel mijn vraag en hij verwijst me naar de hoek waar de pijpen-collectie zich bevindt. Blijkbaar ging mijn vraag daarover.
Staande bij de voorraad laat ik enkele pijpen keurend door mijn handen gaan. Het maiskolven pijpje waarmee ik als jongen de mississipi-romantiek van Huckleberry Finn en Tom Sawyer probeerde op te roepen. Het witte, keramische pijpje waarmee ik als kind zeepbellen blies. Een duur uitziende pijp met een glanzende, groene kop. Ik laat deze in mijn hand rusten en weeg hem.
Maar het gevoel dat het oproept, het imago dat zich aan me opdringt, staat me tegen. Ik verwacht dat, zodra ik hem in mijn mond zal steken, een meneer Foppe-sikje aan mijn kin gaat groeien, dat een vlinderdasje zal neerstrijken op mijn strot, dat ik moet nadenken over dorre, filosofische vraagstukken. Daarbij is de prijs van de pijp ook nog eens buitenproportioneel hoog. Nee, bedenk ik, ik ben een sigaren-man. Ik wens en ambieer een wilde havanna tussen de ongeschoren kaken.

Rechts van mij zie ik een trap. Ik ga hem op, naar een verdieping waar de wanden van boven tot onderen bedekt zijn met honderden verschillende soorten sigaren. Sigaren in houten en kartonnen dozen, in cellofaan, in metalen kokers…
Een van de drie aanwezige winkeljongens helpt me op vriendelijke wijze. Hij vindt me weliswaar een rare man – dat merk ik aan de mij zo vertrouwde, geamuseerde blikken die hij nu en dan met zijn collega’s uitwisselt – maar acht me toch niet dom. Met een ‘dit is echt iets voor u – intentie’ legt hij een kloeke Havanna voor mij neer. Als ik hem oppak valt mijn oog op een glazen doorkijk in de vloer, en op de benedenverdieping zie ik de eigenaar mij met argusogen opnemen.
Ik reken af bij de jongen en verlaat de zaak.

Heerlijke sigaar, ik steek de vlam in je terwijl ik door een bos wandel. Maar hij trekt niet goed, steeds opnieuw moet ik hem aansteken. Bovendien wikkelen de lagen tabak zich geleidelijk aan van elkaar los, waardoor hij groeit in diameter. Groter en groter wordt hij, tot ik uiteindelijk een soort broze perkamentrol voor mij uitdraag, heel voorzichtig, op twee vlak gehouden handen. Een vleugje wind steekt even op en doet hem uiteen vallen. Honderden kleine stukjes dwarrelen neer op de grond, waar ze niet meer te onderscheiden zijn van de identiek gekleurde en gekrulde herfstbladeren.
Langs het Burgemeester Damenpark keer ik terug naar de tabakswinkel. Ik begeef me meteen weer naar de bovenverdieping. Maar daar is niemand. ‘Ik ga een nieuwe, betere sigaar játten,’ besluit ik.

Nergens zie ik losse sigaren liggen. Tot ik ze boven een hoge kast zie uitsteken. Ik zou op een stoel kunnen gaan staan om er bij te komen, maar dat is riskant; als iemand naar boven komt zal ik er niet in slagen op tijd weer beneden te zijn, zo overweeg ik. Maar opeens blijk ik de gewenste sigaar al in mijn hand te houden. Ik ga naar beneden om hem toch maar af te rekenen. De eigenaar weigert me echter van dienst te zijn. Hij is zeer gepikeerd: ‘Doe ik verdorie mijn best om jou aan een pijp te helpen, besteed ik alle aandacht aan je – je hebt wel een half uur in mijn winkel rond gehangen – kom je uiteindelijk aanzetten met éénsigaar, ééntje …’ Hij steekt spottend één vinger op die meteen op een sigaar gaat lijken. ‘En aan jou moet ik dan dus mijn geld verdienen… ga jij eens even nu meteen mijn winkel uit!’
Hij loopt naar de deur, houdt hem open, en met zijn vrije hand maakt hij laag bij de grond wuivende bewegingen naar buiten. Ik loop langzaam op hem toe, leg mijn ene hand op zijn schouder en geef hem met de andere hand een klapje op zijn wang. Hij wordt nog kwader. Ik overweeg hem lichamelijk letsel toe te brengen maar bedenk dat hij dan aangifte zal doen. Na hem nog even aan zijn neus naar voren te hebben getrokken, waarbij hij struikelt over het tapijt en ten val komt, verlaat ik de zaak.

Ik bedenk dat er op de Rijksweg een andere tabakswinkel is: die van Snijders, tegenover de frituur van Eggels Ik stap op mijn fiets (waar komt dié vandaan?) en rijd erheen. Maar Snijders is er niet meer.
Ik fiets verder, de licht hellende Ridder Vosstraat op, en verder, tot ik aan de rand van de bebouwde kom ben. Dit schiet niet op, denk ik bij mezelf. Ik stap af en verzink in gepeins. De eigenaar, die ik zojuist nog boosaardig aan zijn neus trok, komt naar mij toe gelopen, uiterlijk kalm. Hij gedraagt zich gereserveerd maar is evengoed behulpzaam door mij erop te wijzen dat de enige andere tabakszaak in Geleen-zuid ligt.

Ik fiets daarheen maar kom ver buiten de bebouwde kom terecht. Korenvelden. Akkers. Maria, troosteres der bedroefden, in de nis van een holle boom, biddend voor…. Rechts van me zie ik de contouren van Geleen zinderend trillen in de broeierige atmosfeer, alsof het geen werkelijkheid is. Ik stop en keer om. Ik keer me om in mijn bed en open mijn ogen. De wekker wijst een laat uur aan. Nog even blijven liggen, denk ik luchtigjes en tevreden. Wie niet aan het leven deelneemt is enkel maar de sigaar. Wie dat wél doet eveneens.

 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op december 22, 2022 in Uncategorized

 

Tags: