Zouden alle bakjes evenveel aardbei bevatten? Qua gewicht bedoel ik, niet qua aantal. Ik probeer het in te schatten. Het oog kan bedriegen, ook volgens die wijsgeer, hoe heet ie ook weer…Descartes! Waarmee ik in diens ogen dus in ieder geval bestá, denk ik er gerustgesteld achteraan. Ach, ik neem wat ik waarneem gewoon voor wáár aan, zo’n gewone jongen ben ik simpelweg. Geen haar op mijn hoofd twijfelt eraan. Het empirisme zou anders wel kunnen inpakken. En die knakker in de grot van Plato moet evenmin interessant willen doen.
Wel kan, allez dan, wat véél lijkt, in werkelijkheid wéinig zijn. Als zich tussen de aardbeien loze ruimte bevindt, is dat logistiek inefficiënt, maar vooral ook heb ik dan minder zomerkoninkjes op mijn beschuitje bij het Wimbledon kijken met witte basterd én slagroom. De finale begint zo meteen – ik moet opschieten!
Ik neem het bakje met de aardbeien die rijper en roder ogen dan die in alle andere. Maar dat lijkt wel minder vol te zijn. Laat ik er dan twee uit een ander bakje bij doen, dat is wel zo fair naar mezelf toe. Et voila…twee sappige rooie extra!
Waarom niet nóg wat erbij? De caissière staat toch op de automatische piloot, met haar goedemiddag, spaart u air-miles, nog een prettige dag – die heeft daar geen oog voor, wordt in haar dagdroom gesandwiched door Jean-Pierre en Ricardo.
Zo…nóg eens twee extra!
Ach, er kan best nóg wat bij. Blijde ende verheugd voeg ik nog enkele zomerkoninkjes toe.
Het is nu best een hoge, maar ook wel erg wánkele berg geworden. Hem op twee handen voorzichtig voor mij uit dragend schuifel ik naar de kassa. Mijn balanceerkunst wordt op de proef gesteld door een lange, zwarte jongen in een jas met capuchon met bontrand die gehaast uit een zijpad stuift. Net op tijd maak ik pas op de plaats om hem de ruimte te geven. Wonderlijk dat het bakje geen aardbeien heeft verloren.
Ik kom bij de kassa waar ik hem op de loopband plaats en de verveelde tot ik aan de beurt ben-houding aanneem. Maar als de loopband een kort ….maakt en weer abrupt stopt, vallen enkele rakkers van het bergje af. Ik voel mijn hoofd licht gloeien als ik ze terug leg op de toverberg.
De caissière heeft niets gezien. Zij is druk doende de man vóór mij te helpen. Deze blijkt een niet onverdienstelijke goochelaar, want uit zijn broekspijp glijdt een tube tandpasta die naast zijn voet op de grond valt. Wel verdorie…een dief! En wel een met een gat in zijn broekzak! Hij kijkt ontdaan naast zich naar de vloer, aarzelt even, raapt de tube op. Maar waar moet hij deze nu laten? De caissière heeft het voorval niet opgemerkt, maar als de man de tube opnieuw in zijn broekzak, bij voorkeur de andere stopt, zal ze het dan wél zien? Denk ik dat de man zich afvraagt. Dus besta ik.
Er verschijnt een gespannen lach op het gezicht van onze Hans Kazan. Hij ontbloot daarbij bruine tanden die om een poetsbeurt schreeuwen.
Eer ik er erg in heb steek ik een beschuldigende vinger naar hem uit en roep: ‘die meneer met die bruine tanden heeft een tube tandpasta gestolen!’
De ogen van de caissière en de man schieten simultaan naar de tube in de dief zijn hand. Ik aanschouw het vreemde moment waarop betrapte en betrapper identieke verbouwereerdheid uitstralen. Beiden zijn sprakeloos
‘In Islamitische landen wordt dan je hand afgehakt!’ voeg ik er met gevoel voor verhoudingen aan toe, ‘ja, je kan daarvan denken wat je wilt, maar zo leer je het in ieder geval wél af!’
De man herneemt zich stotterend: ‘Nee nee, ik ik wilde hem nét op de band leggen, echt waar!
‘Nadat je de rest al hebt afgerekend zeker?’
‘Maar ik was hem vergeten,’ verdedigt hij zich quasi-verongelijkt. Dan valt zijn blik op mijn bakje met aardbeien. ‘Zozo,’ zegt hij, ‘dát is nog eens volle bak!’ De onzekerheid in zijn ogen ruimt plaats voor groeiende triomf, echter, zijn tanden blijven bruin.
‘Ja ja, probeer maar de aandacht van jezelf af te leiden!’ pareer ik, ‘lekker makkelijk hè, vind je niet?!!’
Dan, opeens, past hij zijn verhaal aan. ‘Deze tube is helemaal niet van hiér! Ik heb hem al langer, ik was helemaal vergeten dat ie nog in mijn broekzak zit’
De caissière, inmiddels óók met een rood hoofd, zegt: ‘Goed dan, meneer! Ze duwt op haar gaspedaal en de band rolt mijn berg aardbeien naar haar toe alsof ze Mozes zelve is. Of Mohammed, daar wordt over getwist. Er vallen weer een paar dissidente aardbeien van de berg. Terwijl zij ze erop terug legt zegt ze tegen de nog drenzende goochelaar: ‘Gaat u maar, hoor.’ Hans Kazan stopt haastig de tube bij zijn overige boodschappen in de tas en verlaat de zaak, daarbij met een verkrampte lach nog even omkijkend. ‘En goed poetsen, hè!’ roep ik hem na, ‘van boven naar onderen en van links naar rechts, en van je vieze versa!’
De caissière en ik blijven alleen achter. Uit de omroepinstallatie klinkt het overspannen gekweel van een zangeresje dat haar middenrif afknijpt,
de verkrampt afgeknepen kopstem van een opgeschroefde geëmotioneerde zangeres die me op de maag slaat, en mij mijn éigen middenrif doet afknijpen. Gevolg van quasi-dramatisch inlevingsvermogen en zekere schatplichtigheid aan Whitney Houston, die trouwens wél kon zingen.
De caissière haalt het bakje langs de scanner, er klinkt een afgemeten piep, en zij deelt mede: 2 euro! Daarbij plaatst ze de opnieuw de van de berg afgerolde aardbeien terug.
‘Helaas geen plastic zakjes meer,’ zegt ze, ‘verboden door de regering, vanwege het milieu en zo. U kunt wel een plastic tas kópen.’ ‘Wordt daar het milieu soms niét door vervuild,’ merk ik snugger op, ‘ze zijn nog dikker en groter dan die doorzichtige, met als gevolg nóg rijkelijker gevulde oceaansoep!’ ‘Ja, maar met uw geld kunnen ze het dan weer uit de zee halen, of zoiets.’
Nee, het moet mij afschrikken er een te nemen, denk ik bij mezelf. Waarmee ik opnieuw bevestig dat ik besta. ‘Kent u Descartes?’ vraag ik het meisje. ‘Wilt u nou een tasje, ja of nee?!’ vraagt ze geïrriteerd. ‘Ik neem een tasje,’ zeg ik, ‘net als Descartes, die nam ook altijd een tasje.’
Ik pluk er een van het haakje en geef hem aan haar door. Ze rekent er 25 cents voor en doet het bakje en alle afvallige aardbeien erin. Ik houd mijn pinpas tegen het pinapparaat. Die laat een piepje horen, waarop ik de pas weer weghaal. Te vroeg, zo blijkt. ‘Nog een keer meneer.’ Ik doe het nog een keer. U heeft betaald, lees ik op het schermpje
‘Nog een prettige middag!’ voegt ze me toe.
‘Insgelijks, mompel ik zo onhoorbaar mogelijk. Al een leven lang verfoei ik dit soort opgelegde quasi-vriendelijkheden, geuit op bevel van de chef van wiens blanke blotebillengezicht met de blauwe vissenogen een foto prijkt boven het ingangspoortje met het onderschrift uw gastheer. Hij glimlacht daarbij, ook al zo verdacht, want wat is er nou eigenlijk leuk aan zijn baan?
Met mijn zak vol aardbeien verlaat ik de zaak. Óp naar Wimbledon!
Buiten, waar het zonnetje schijnt, wacht de tandpastaman mij op. Kwaadaardig trapt hij tegen mijn tasje. ‘Mij godverdomme zó voor schut zetten…!’ sist hij.
Ik sla hem met mijn vrije hand op de bek. Hij wankelt, maar slaat terug. Er ontstaat een afkeurenswaardig gevecht. De aardbeien rollen uit mijn tas en raken geplet onder onze worsteling. Onze handen en gezichten raken besmeurd met namaakbloed, onze kleding ook. al rollebollend worden we steeds roder. Ook de boodschappen van mijn tegenstander komen te pas. Want als ik hem op gegeven moment met de rug tegen de grond houd aangedrukt, zie ik zijn ogen opzij flitsen en zijn blik volgend zie ik de tube tandpasta ligt open en bloot op de stoep liggen! Zijn hand grijpt ernaar, met zijn andere hand schroeft hij op zijn gemakje het dopje eraf, verwijdert de zilverfolie en knijpt hem uit in mijn gezicht…
Ja ja, maak hier nog maar eens iets geloofwaardigs van. Laat staan dat je er een moraal aan zou kunnen vastknopen, ter afsluiting. Zo van: gestolen goed gedijt niet.
Net als karma is dat kul. Ik heb gedurend mijn verworpen leven zeer veel genot gehad van gestolen goed. Vooral omdat men mijzelf veel heeft ontstolen, niet in de laatste plaats levensgeluk.