RSS

L’étranger

01 apr

L´etranger

Ik opende mijn ogen. Ik dacht: ik word wakker terwijl het nog donker is, toch voel ik me uitgerust. Laat ik naar de woonkamer gaan om een sigaret te roken, daarna ga ik weer naar bed en word over enkele uren wakker van de wekker in mijn mobieltje, dat ik in een glas heb gezet, met een lepeltje erbij.

Ik stond in de kamer voor het raam en blies rook tegen het glas. Het was erg druk op straat en een verlichtte tram vol zittende en staande mensen trok kermend in zijn spoor voorbij. Een vrouw keek omhoog naar mijn raam en ik vroeg me af of ze mij hier in mijn onderbroek zou kunnen zien staan.

Ik vond de ochtenddrukte vreemd… Ik wierp een blik op de klok. Deze wees half zeven aan. Dat bevreemde mij eveneens. Ik deed de televisie aan en raadpleegde op teletekst de klok. Achttien uur zesendertig stond er op het scherm.

De cv-ketelmonteur heeft tevergeefs voor de deur gestaan, dacht ik. Het speet me niet voor hem noch voor mij. Ik wilde weer terug naar bed, maar bedacht dat ik dan vanavond niet moe genoeg zou zijn om in slaap te vallen en ging op de bank naar de televisie kijken. Daar viel ik alsnog even in slaap maar werd wakker van de deurbel. Het was de buurvrouw die de sleutel van de gezamenlijke voordeur was vergeten. Ik drukte op de knop die de deur beneden opende. Toen ging ik een broodmaaltijd eten.

Ik heb die avond geprobeerd mijn huis een beetje op orde te krijgen. Ik waste enig servies en bestek af en zette de lege flessen in twee kartonnen dozen. Met de stofdoek deed ik de televisie af en nog wat andere dingen, zoals de telefoon. Toen uit de hoorn die ik even van het toestel had afgelegd een stem kwam, hield ik hem snel bij mijn oor en ik hoorde een vrouwenstem zeggen: ‘Dit nummer is niet in gebruik. Probeert u het opnieuw of raadpleeg de gids.’ Toen werd het weer stil en ik hoorde buiten de auto’s voorbij rijden.

In de supermarkt kwam uit de omroepinstallatie muziek met een hoge vrouwenstem die met afgeknepen keel toontrapjes op en af ging, zodat ik pijn aan mijn trommelvliezen kreeg en een pijnlijk verwrongen gevoel in mijn maag opstak. Ik keek om mij heen maar niemand scheen het te deren; de mensen liepen onverstoord verder met mandjes en wagentjes vol artikelen. Ik bedacht: ik ben ook wat stoned en dan komen die overgevoeligheden of angsten weer naar boven, omdat ik me niet goed kan concentreren krijgt het onderbewuste speelruimte. Maar eigenlijk ben ik ook heel kwaad en zou iemand in mekaar willen trappen. Dat komt door de muziek.

Toen ik bij de kassière afrekende overhandigde ze me de kassabon en zei: Alstublieft en een prettig weekend.’’ Ik zei niets terug en vroeg me af waarom ze dat zei, waarom ze aan mijn weekend dacht. Ik dacht: dat moet van de baas, maar ze meent er niets van. Ik wilde toen wat terug zeggen maar hield mijn mond.

De volgende dag zat ik met mijn jas op schoot aan het bureau van de specialist in het ziekenhuis. De huisarts had eerder gezegd dat de haarvaatjes verstopt raken en dat ik daardoor niet meer goed kan lopen en denken. Hij had mij verwezen naar hier.

´Op een dag, alweer twee jaar geleden, kromp mijn pik ineen,’ zei ik tegen de man, die allerlei papieren met testuitkomsten door zijn handen liet gaan. ‘Sindsdien voelt ie ijskoud aan en hij gaat ook niet meer omhoog… Ik kan het kloemel net zo goed weggooien.´

Hij moest niet om mijn grap lachen en zei, zonder op te kijken: ´Dat is vervelend.´ Hij zei dat er teveel suiker en cholesterol in mijn bloed zat en hij vroeg of ik dronk. Ik knikte. Toen zei hij dat mijn lever en alvleesklier zouden beschadigen en dat ik moest stoppen met alcohol. Hij overhandigde mij papieren die ik bij de receptie moest afgeven, en daarna stonden we beide gelijktijdig op. Toen we mekaar de hand schudden sloeg hij zijn oogleden neer zodat ik niet zijn ogen kon zien.

Diezelfde dag werd op de straat onder mijn raam een Chinees jongetje op een fiets aangereden door een vrachtwagen. Het jongetje lag achter de vrachtwagen op de grond en er zaten politiemannen rondom hem gehurkt. Een vrouw, amper groter dan het jongetje en waarschijnlijk zijn moeder, stond huilend op de stoeprand en ging enkele malen door de knieën, daarbij lang gerekte o’s uit de diepte van haar keel stotend. De twee mensen die aan weerszijden van haar stonden vingen haar op. Het duurde heel lang tot een ziekenauto kwam en toen het jongetje met de moeder werd afgevoerd, bleef alleen de door midden gebroken fiets en de vrachtwagen op het asfalt achter. Een agent trok met geel krijt cirkels rond de twee delen van de fiets en de man, bij wie het fototoestel op de buik had gehangen, bracht het toestel naar zijn oog en nam enkele foto’s. Later hoorde ik dat het jongetje een gebroken been en wat kneuzingen had opgelopen en dat hij veel geluk had toen hij tussen de wielen van de nog afremmende wagen voor verder letsel bespaard was gebleven, zo zeiden de mensen.

Ik at een zak friet op een bankje op het plein. Ik had op een tegen een schutting gelijmde, vergrote kopie van een krantenartikel gelezen dat de naar de eigenaar genoemde zaak alleen plantaardige olie gebruikte en dat uit een landelijk onderzoek was gebleken dat hij de gezondste patat van Nederland verkocht. Er streken grijs getinte duiven aan mijn voeten neer die dichterbij kwamen maar toch op het laatst niet verder durfden en zich omdraaiden, maar dan toch weer opnieuw naderbij kwamen. Ik verzette mijn voeten en verschrikt fladderden de duiven enkele meters weg maar wéér kwamen ze terug. ‘Ze weten niet of ik het expres of per ongeluk deed,’ dacht ik bij mezelf maar vond dit stom. Ik dacht: als N. nu naast mij had gezeten en ik zou mijn gedachte tegen haar hebben uitgesproken en ze zou erom hebben moeten lachen, zou ik dan minder bang voor mezelf zijn geweest? Toen kwamen twee Marokkaanse jongens op de rugleuning van het bankje zitten. Ze waren boos en een van hen zei steeds ´Kanker, kanker!´ en de andere bracht met zijn gewiebel en gestamp het bankje in beweging en ik vroeg of ze wilden ophouden. Maar ze zeiden, heet van woede: ´We doen toch niks?!’ Toen ging ik op een ander bankje zitten.

Er liepen Afghanen folders uit te delen en ze riepen dat Afghanistan niet door de Amerikanen was binnengevallen vanwege Ben Laden maar vanwege de olie en dat de Nederlanders moesten naar huis gaan. Toen waren de frieten op ik liep naar huis, maar onderweg werd ik aangesproken door een meisje dat ‘Alstublieft meneer’ zei en mij een NRC-Handelsblad aanreikte. Toen ik ‘dank u wel’ had gezegd en met de aangenomen krant wilde verder lopen blokkeerde ze mijn gang en ze zei lachend: ‘Dat gaat zo maar niet!’ Toen gaf ik de krant terug.

Thuis opende ik de brievenbus. Er lagen reclamefolders in die ik op een hoop in de hoek van de gezamenlijke hal gooide. Ik beklom de trap en kreeg pijn op mijn borst. Daarom ging ik in mijn kamer op de bank liggen. Toen las ik wat in een boek over iemand die over het strand liep en last had van de zon. Ik wilde weten hoe het verder afliep, maar ik werd moe en viel in slaap.

Ik liep weer door de supermarkt en dezelfde muziek kwam weer uit de installatie. Ik begon te zweten en te trillen. Toen stak ik een ons rosbief in de zak van mijn jas en ook nog een blikje krab. Bij de kassa zette ik mijn lege mandje op de stapel en liep gewoon door maar een man in een kort leren jasje, die eerder een paar maal mijn pad had gekruist en opzichtig in mijn winkelmandje had gekeken, hield mij tegen en vroeg of ik met hem mee naar achteren wilde gaan. Dat wilde ik niet en toen hij met zijn hand mijn arm vastgreep werd ik kwaad en ik hoorde de muziek en sloeg hem met gebalde vuist op zijn kin. Hij viel op de grond. Er droop bloed uit zijn mondhoek. Ik hoorde de muziek en begon met mijn zware legerschoenen op hem in te trappen. Tegen zijn buik, tegen zijn rug, en ook twee keer tegen zijn hoofd. Toen bleef hij helemaal stil liggen. Er waren omstanders die mij overmeesterden en ook twee agenten die mij in de boeien sloegen en mee naar buiten namen. Een van hen riep per mobilofoon collega´s op, en al vrij snel stopte een politiebusje waarin ik gedwongen werd plaats te nemen. De wagen reed weg en door het raam zag ik enkele mensen hun gebalde vuist naar mij zwaaien.

Ik vroeg of de man dood was en een van hen zei: ´dat zou best wel eens kunnen.´ Ik zei dat het door de muziek kwam. Toen lachten ze me uit. Ik werd kwaad en vroeg hen waarom zíj dan dachten dat ik het had gedaan. Daar gaven ze geen antwoord op. We kwamen aan bij het politiekantoor tegenover mijn huis. Ik hoopte dat ze mij daar met kreten van haat zouden begroeten en oefende vast een stoïcijnse glimlach in de weerspiegeling van de autoruit.

Toen werd ik bang…


 
Een reactie plaatsen

Geplaatst door op april 1, 2023 in Uncategorized

 

Plaats een reactie