Omdat mij binnen de gedragstherapeutische gemeenschap Idee 1 de heilzaam geachte opdracht was gegeven om ‘s-morgens om 8.00 uur voor alle inwoners de tafel te dekken, en ik geen zin had op dat vroege uur uit mijn bed te komen, of er de therapeutische zin niet van inzag, werd mij de keus gegeven: ofwel ik bleef intern en voerde mijn opdrachten uit, ofwel ik ging voortaan verder in dag-therapie.
Aangezien ik eigenlijk de zin van het inwonen ook nooit echt had ingezien – maar dat noemde men aldaar: ‘Niet úw gedachte, maar de gedachte van uw ziékte’- besloot ik diezelfde dag nog een woning te gaan zoeken. Mijn vinger liep de advertentie-kolommen van de Haagsche Courant af en vond een kamer met betaalbare huurprijs.
Het schemerde al toen ik per fiets de schimmige, geheimzinnig in de wind wuivende tuinen van Psychiatrisch Centrum Rosenburg en haar rond deze tijd fauneske bewoners verliet.
Bij donker arriveerde ik op het adres. Bankastraat 78, een hoekhuis. Ik deed mijn fiets op slot en belde aan, wachtte tot de deur werd geopend, toen vanachter een stem sprak. Ik keek om maar zag niemand, maar net toen ik mij wilde terugdraaien viel mijn oog op een geblutste, zwarte pocherslee. In het duistere interieur zat een schim verscholen, waarvan de hand losjes uit het het open raampje hing, met een sigaret tussen de vingers en Humphrey Bogard-achtig trok sigarettenrook op, als in de zwart-wit film.
-‘Zoek je een kamer?’ klonk het samenzweerderig. In het plat Haags accent had het laatste woord geklonken als kamâh.
-‘Ja,’ zei ik, licht overrompeld.
De schim opende het autoportier, stapte uit en toonde zich als een jongeman van ongeveer mijn leeftijd, met een onaangename uitstraling. Zijn onbetrouwbaarheid las ik af aan hoe hij mijn slachtoffergewilligheid probeerde in te schatten. Ik probeerde niets te laten merken van mijn antipathie.
‘Zit je hier goed,’ zei hij, ‘kom maar mee.’
Hij opende de deur van het huis en stapte naar binnen. Ik volgde hem, sloot de deur achter ons en ging achter hem een donkere trap op, waarbij we twee verdiepingen passeerden en toen we helemaal boven waren opende hij een deur, stak zijn arm schuin naar binnen en klikte op een lichtschakelaar. Hij duwde de deur verder open en deed een stap achterwaarts om mij, met een uitnodigend armgebaar voorrang te verlenen. Terwijl ik naar binnen ging voelde ik hoe zijn ogen mij van opzij scherp opnamen.
Wat een verrassing! Het zwakke lamplicht toonde een mooie, behoorlijk grote zolderkamer met gedeeltelijk schuine zoldering en lage, tot aan mijn knieën reikende raampjes die zicht boden op de Bankastraat. Op de vloer lagen in goede staat verkerende, biezen matten.
Voor iemand die tot nog toe slechts een klein kamertje had bewoond was het een indrukwekkende ruimte. Dus ik besloot snel tot huur over te gaan. Er was geen huurcontract, alleen de gevraagde maandhuur van 250 gulden. Ik noteerde de louche huurbaas zijn bankrekening en gaf hem 100 gulden voorschot, waarna hij me de sleutels overhandigde. Weer buiten gingen we uiteen. Ik stapte op mijn fiets en reed terug naar Rosenburg, terug denkend aan de hem, wiens gezicht me zo had tegengestaan. Maar ik zou de therapeutische staf morgen kunnen verrassen met mijn direct succes en mij een stuk onafhankelijker van hen maken, vooral van mevrouw Goei.
De buurt heette ‘Archipel.´ Couperus had er vertoefd en dat rook je als het ware nog, bij ‘vleugjes,’ als in Achterberg’s gedicht. Voortaan zou ik niet meer wandelen maar flaneren.
Dat zou ik ook doen, de volgende ochtend, die vol zon en blijde verwachting was.
Ik had van de therapeutische staf toestemming gekregen een dag therapie over te slaan om….en was zowaar op tijd uit bed gekomen. Had de tafel gedekt en met de andere bewoners ontbeten. Mevrouw Spruyt had ik onnadenkend gevraagd de boter aan te reiken. Zij had onzeker en zenuwachtig gelachen, haar hand uitgestoken en weer teruggetrokken, uiteindelijk de anderen machteloos aangekeken om hulp. Waarna mevrouw van Weerden mij de botervloot had aangereikt. Zij had géén smetvrees, zij had straatvrees.
De stoel van meneer Pieters was leeg gebleven. Hij stond, had ik eerder gezien, maniakaal zijn handen te wassen in de keuken, als hij vrijwel de hele dag zou doen als de therapeuten hem niet geregeld zouden betrappen en op hem inpraten. Haalde ik hem wel eens voor de geest dan zag ik hem altijd op de rug, bij het aanrecht; een kleine gestalte in ribfluwelen broek, gebreide spencer, en een kale schedel met glimlicht en onderaan een dun haarkransje. Het geluid van de lopende kraan erbij; een beverige jongen van een jaar of 50 waarachter ik een soort moeder vermoedde, nog erger dan de mijne.
Sofia verorberde met haar sensuele lippen een sappige sinaasappel, het sap droop langs haar mondhoeken, waarbij ze zich zeer bewust was van de erotische uitstraling die het op mij en de andere mannen had, en van het ….. van de dames.
Ik had gevraagd of ik de hamvraag mocht stellen, en terwijl iedereen een beetje leek te bevriezen liet Hans weten mijn flauwe woordspeling te hebben begrepen door mij het schaaltje met de gesneden schouderham aan te geven.
Na afloop had ik *&^%$# de bus genomen en nu legde ik lopend het resterende stuk af, de brede straat die zich versmalde (*&^%R. De witte …. van de voornaam ogende huizen blonken in het licht, overal waren leuke, kleine winkeltjes.
Bij het huis aangekomen stak ik met bijzonder voornaam gevoel de sleutel in het sleutelgat en stapte ‘mijn’ herenhuis binnen. Maar tot mijn schrik onthulde het binnenvallend daglicht een verschrikkelijke binnenstaat die mij de vorige avond geheel was ontgaan. Trappen en overlopen nemend noteerde ik overal los gelaten pleisterwerk, bloot liggende rieten ondergronden/bovengronden van de plafonds, stof en vuil en vuil…*&^%$
In een open keuken op de tweede verdieping, waarvan ik had begrepen dat hij tot gezamenlijk gebruik diende, en die bruin was van gedurende lugubere levensjaren aangekoekte kook- en levenswalmen, hingen luikjes aan één scharnier aan verzakte muurkastjes, en trok je zo’n luikje open dan ontwaarde je enkele verdacht stil zittende of juist wijdsbeens, quasi-onbekommerd rondkakkende kakkerlakken, hun voorbereidingen tot spoedig plaats te vinden obscure en nooit vermoede rituelen even stilleggend, omdat jij het anders zou zien.
Maar mijn appartementje zélf zag er nog steeds aantrekkelijk uit.
Enige dagen later bracht ik mijn spullen over, die stonden opgeslagen in een kamer van mijn zus in Delft, waar ik vóór mijn opname in Psych centrum Rosenburg had gewoond, en ik werd, constateerde ik met plezier en zonder woonvergunning, inwoner der residentie.
De jongen heette Harry. Hij had van de in Amerika verblijvende eigenaar toestemming hebben gekregen de kamers van het pand te verhuren. Dat vertelde mij zijn twee jaar jongere broer Henk. Harry had hem bij onze volgende ontmoeting meegenomen. Hij was een stuk sympathieker dan zijn broer en wekte de indruk het als zijn broederlijke taak te beschouwen Harry’s bestaan een beetje in goede banen te geleiden. ‘Goede’ natuurlijk in de ruimere betekenis van het woord, je kon geen ijzer met handen breken, die indruk kreeg ik òòk wel.
De drie kamers op de eerste verdieping en de vier op de tweede verdieping bleken verhuurd aan verschillende jongens en meisjes.
De eerste van hen die ik leerde kennen, was Ernst. Een Indonesische jongen met een opmerkelijk opgeruimd karakter die regelmatig enthousiast nieuwe kledingstukjes zou komen tonen.‘Vind je dit geen geil sjaaltje?’ vroeg hij dan. ‘Is dit geen geil hemd?’ Hij droeg zwarte puntschoentjes en misschien gaf dat wel aanleiding tot mijn aanschaf van nét zulke schoenen, die zo dissoneerden/niet pasten bij met mijn brede heupen en brave moedersjochie-hoofd. Ook kocht ik in die tijd een strakke nep-lederen broek, reuze Herman Brood-achtig, mij in een winkel in het Haagse centrum aangepast door een geamuseerde, door laaghartige winkelmeisjes van mijn leeftijd toegejuichte, oudere homo. Een broek die me belachelijk deed uitzien, zo vertelde mij dan ook openhartig Patricia, een Rosenburg-vriendin, toen ik iemand anders in Idee 1, met nét zo’n broek, ridiculiseerde om datgene wat ik bij mijzelf niet wilde onderkennen.
Die Ernst, dat was een sympathieke jongen. ‘De enige gezond denkende hier,’ noemde ik hem ooit toen hij voor de spiegel zijn uitgaans-verschijning stond te keuren.
Op een avond hadden hij/Ernst en de twee broers me overgehaald om mee de stad in te gaan. Achterin Harry’s licht gehavende pocherslimo, op een hoge, verende bank, gleden we listig en vaseline-achtig door de Haagse straten. Ik maakte voor het eerst kennis met het binnencentrum van de stad.
Ze namen de meisjes in het huis door, de ‘chicks.’ Ik had die meisjes nog niet ontmoet. Of ze te neuken waren, daar ging het over. De kansen werden miniem geacht. Er bestond consensus dat hes stuk voor stuk trutten waren Het was zonneklaar dat zij al eerder door hén waren afgewezen. Of niet eens zouden durven.
Neuken werd door hen ketsen genoemd en ik, die het nog nooit had gedaan, probeerde enige afstand van het geklets te bewaren. Om er niet helemaal buiten te vallen leverde ik nu en dan een laag gedoseerde bijdrage aan de tot stand houding der atmosfeer. Maar ik had een hekel aan uitdrukkingen als ‘chicks,’ of ‘chickie neuken.’ Voor mezelf noemde ik dat: ‘neuken mét,’ dat leek me, waarschijnlijk mijn verkrachtingen onbewust indachtig, wel zo humaan. Hoewel ik ook wel al was gaan merken dat die instelling me veranderde in het lulletje rozenwater dat iedereen in me zag, met name de meisjes die ik wilde respecteren.
‘Ketsen…’ In gedachten zag ik twee stenen vonkend tegen elkaar vliegen zonder tot elkaar door te dringen, met een vuur dat spatte, niet door liefde of wederzijdse passie maar door frictie. Ik liet weten nog nooit van het woord te hebben gehoord.
-‘Hoe noemen júllie dat dan, in Brabant?’ Want ze hadden mijn zachte g al opgemerkt.
–‘In Limburg noemen we het poppen.’
-‘Poppen…hahaha! Hé, moet je horen hoe ze bij de reserve-Belgen ketsen, haha……….zeg het nóg ‘s…’
In de Prinsestraat stopte Harry om een café te bezoeken. Café Cremers. Een bezoek dat van korte duur zou zijn, want ze kenden Harry er maar al te goed. Na een eerder bezoek waarbij hij zich agressief had misdragen was hij er niet meer welkom. In de gespannen situatie die ontstond – Harry vocht de beschuldiging aan op een wijze die hem juist herbevestigde – broedde ik naarstig op een excuus om mijn hielen te lichten. Dat bleek er op neer te komen – laf en bangelijk kwam het uit mijn mond – dat ik nu meteen naar een zowaar bijna vergeten afspraak moest. Dat leek Henk, die met een arm over zijn briesende broers schouder diens borst goede wil stond in te wrijven, een goed idee want hij knikte fanatiek van ja.
Maar nu kon ik niet naar het huis omdat ze, mochten ze daar straks ook heengaan, me daar zouden aantreffen. Ik besloot koffie en appelgebak te gaan nuttigen in ’t Goude hooft. Ik voelde me daar altijd redelijk op mijn gemak, in de neutrale onderlinge atmosfeer van de bedaagde, Haegsche burgerij, en de afwezigheid van leeftijdgenoten, van meisjes, en de daarbij behorende seksuele spanningen die ik niet aandurfde. Ouwbollig als een Anton Pieck-personage zat ik er mijn tijd uit.
——————————————————————————————-
Dat ik eigenhandig mijn broeken inkortte, knopen aan overhemden naaide – dat soort dingen baarde opzien. Ikzelf vond het eigenlijk ook wel bijzonder. Blijkbaar vertoonde ik een vreemd verlangen om opzettelijk het in andermans ogen het ‘onmannelijke’ te demonstreren. Misschien als reactie op de clichématige rolverdeling tussen mijn vader en moeder. Of door de feministische invloed van zus M. Of door de tijdsgeest, die maakte dat sommige links georiënteerde mannen opeens in tuinbroeken en op klompen gingen rondlopen en ‘kwetsbaar’ wilden zijn, niet in de laatste plaats omdat je daardoor bij sommige, geëmancipeerde vrouwen makkelijker ‘erin’ kwam. Misschien ook door een genetische complicatie en predestinatie voortvloeiend uit eiwit-consternatie.
Daarbij, er was niemand anders die het voor mij deed, geld om het werkje uit te besteden had ik niet.
(Zelfs in de gedragstherapeutische gemeenschap zat ik in navolging van de oudere, mij door hun burgerlijke inslag zo geruststellende, moederlijke dames, met hun weinig erotiserende smet-, straat- of pleinvrees, demonstratief te breien, wat mijn begeleidend psychiater René P., merkbaar na overleg met de staf, dan maar ‘erg dapper’ vond. In die tijd besloot ik ook te gaan ‘tekenen’ met naaigaren in papier, waarin ik niet de eerste en enige zou blijken te zijn geweest. Het leek wel of ik de vrouwenemancipatie zo nodig moest steunen door mee te helpen de reputatie van het textielwerk uit te tillen boven die van het wat denigrerend predicaat ‘nijverheid,’ hoewel dat voor mijn eigen maaksels een nog te flatterende term was; ik hanteerde een techniekje zonder werkelijk iets te zeggen hebben)
Al vrij snel kwamen ze spiksplinternieuwe, duur uitziende en ongetwijfeld in de Spuistraat geripte broeken aandragen met het verzoek deze voor hen in te korten. Daar had ik dus geen zin in. Een béétje teelballen-bewustzijn huisde nog wel in mij.
Op een avond, toen een stormachtige wind de regen kletterend tegen de ramen joeg en het licht van de straatlantaarns uitvloeide over het vensterglas, waarmee het uitzicht op de huizen aan de overkant zich kaleidoscopisch vervormde tot kleine schilderijtjes van Hundertwasser, hoorde ik op de gang hoge meisjesstemmetjen. Ze kwamen dichterbij. En zonder kloppen ging mijn kamerdeur open.
De drie meisjes… Ik was nieuw in het huis, dus nieuwsgierig zochten ze me op. Zowat wang aan wang stonden ze binnen de omlijsting van de deur me op te nemen, drie gezichten, synchroon kauwgom kauwend. Ik hield er rekening mee dat de honger in hun ogen weldra plaats zou ruimen voor verachting. Mijn zogenaamd flegmatische afstandelijkheid diende ertoe mijn angst onzichtbaar te houden, door te suggereren dat ik erboven stond, en …..self fullfilling spiracy blabla.
‘Nog niet…,’ dacht ik bij mezelf, maar het komt zo. Deze stijve hark zijn gereserveerde houding weerhield hen ervan binnen te komen. Maar ze gingen ook niet weg. Ze richtten hun aandacht weer tot elkaar en bespraken een blijkbaar kort geleden gedeelde ervaring. Het roodharig meisje merkte enthousiast op: ‘je tanden gaan er zo lekker los van zitten…’ Het bevreemde me. Hoe zou dat aanvoelen, lekker los zittende tanden? Ik herinnerde me hoe ik als kind melktanden verloor die soms nog een tijdje aan een soort draadje bleven bengelen.
Het was een losgeslagen groepje. Ze hadden blijkbaar geen last van een moederlijke of vaderlijke of anderszinse autoriteit en vertoonden een labiliteit die ik, zo formuleerde ik het voor mijzelf, niet aan durfde. Ikzelf hield me voortdurend dwangmatig onder controle, benijdde hun vrijheid, maar zou tegelijkertijd die vrijheid niet op hun wijze willen navolgen. Evengoed lééfden ze meer dan ík, meende ik, op welke, onverantwoordelijke wijze dan ook. Ze toonden meer lef, alleen al door hun – zou mij later duidelijk worden – cocaïnegebruik (waar mijn begeleidend psychiater voor had gewaarschuwd: ga niet met hen mee want dan ben je ‘nog verder van huis’ wat eigenlijk, als daarmee het ouderlijk huis zou worden bedoeld, geen slecht idee zou zijn), en hadden lak aan wat mijn burgerlijke, nuffige moeder mij verbood en mijn vader… . Hun vrijheid scheen groter dan de mijne en hun opgedane ervaringen groter. Ik zou bij hen iets kunnen proeven en dat dan slechts selectief ter epersoonlijke verrijking kunnen overnemen.
Ik had er een handje van mijn onervarenheid te verbergen achter een schijn-volwassenheid, die enkel kon gedijen bij afstandelijkheid en die me onbereikbaar en eenzaamheid maakte. Zij waren minder eenzaam want zij hadden mekaar. Hadden ze mekaar?
Rosie begon uitdagend haar handen voor mijn neus te zwaaien. ‘Jij bent helemaal niks’ schreeuwde ze, ‘helemaal niks!’
Ik had mij aangeleerd een soort stoïcisme te demonstreren gedurende de vernederingen, hetgeen mensen tot groeiende ergernis of juist uitgelaten hilariteit dreef, afhankelijk van hun karakter en de mate van angst die door mijn pose heen schemerde. Rosie toonde zich onzeker omtrent mijn sterkte. Dat was ook mijn enige verdediging: actief er voor zorgen dat men geen hoogte van me kreeg.
Een van de meisjes, mooi en mysterieus, heette Lidwien. Ze bewoonde de kamer naast de mijne, die tot ontmoetingsplaats voor haar en de andere twee diende. Ze had op een of andere manier een volwassener uitstraling dan de anderen. Een soort ‘Nico’ van the Velvet Underground, dacht ik bij mezelf, op een missie om haar schoonheid moedwillig te vernietigen, geheel zoals de adolescenten-romantiek en l’art de decadence mij in mijn brave jongenstrui voorschreef. Een keer vertelde me Ernst waardoor, volgens hem, haar drugsgebruik was ingegeven: ‘Ze kan geen kinderen krijgen,’ zei hij, maar dat leek me wat kort door de bocht, al kan ik me daar achteraf in vergist hebben.
Ik kan me niet herinneren dat ze me ooit een blik waardig keurde. Behalve die ene keer dat ik laat terugkeerde van gedragstherapeutisch uitvalbasis Idee 1. Ik passeerde haar kamer en door de openstaande deur zag ik haar in haar droevig eentje op de kussens in een hoek van haar kamer zitten, met door tranen uitgelopen mascara, een droeve plaat afspelend op haar pick-up. Alsof ze liefdesverdriet had, opgelopen in dat leven dat voor mij steeds afgesloten stond. Ze keek naar me, ze had me natuurlijk al gehoord, en ik zag opeens een gedachte gloeien in haar ogen: ‘neuken is neuken en dáár staat er een!’ Dus sprak ze me aan.
Er volgde wat nerveus gehaspel van mijn zijde en vrij snel liet zij haar avances geïrriteerd en beschaamd om zichzelf varen. Ze sloeg haar ogen neer en keerde terug bij zichzelf. Dat ze zó ver had kunnen afglijden…
Na die avond zou ik haar nooit meer in het huis zien.
Ik weet niet meer hoe hij heette…Fors gebouwd. Lang blond haar. Droeg altijd, binnenshuis en buitenshuis, een lichtbruine, harige jas… Ik zou hem met terugwerkende kracht alsnog willen uitroepen tot Huis-Yeti.
Hij was niet helemaal helder in het hoofd. Dommig. Maar ook innemend door een kinderlijk enthousiasme en een verbluffende eerlijkheid. Dat lag dicht bij de naïviteit waarover ik Harry zich al een keer had zien verkneukelen.
Zijn gebogen gestalte sleurde altijd een gitaar met zich mee waarop hij echter amper kon spelen.
Met grote geestdrift kwam hij regelmatig nieuwe aanwinsten tonen die hij leek te beschouwen als intense levens-geschenken, al ging het maar om een achtergebleven Chinese kool, geraapt van de keien van de verregende zaterdagmarkt, of een halfje wit en een pot aardbeienjam, betaald uit de opbrengst van zijn ‘muzikale’ optredens.
Yeti zich wel eens iets ontvallen over lijpe Harry. Dat deze´helemaal verkeerd bezig’ was, ‘weet je wel…’ als later bij Koot en Bies oudere jongeren.
Gedurende een nacht dat ik in hun gezelschap in de keuken bier zat te drinken kwamen er berichten van de zojuist van een avondje stappen in het Scheveningse ‘Hans en Grietje’ terug gekeerden. Harry had er een gevecht veroorzaakt en het gezelschap sprak er nu kwaad over. Niettemin vonden ze snel consensus: Harry was eigenlijk tóch een goeie jongen. De mallotige huis-Yeti, (nu ik terugdenk zulk een overeenkomst tonend met Neil Linzensoep (‘love, peace and vegetables’) uit ‘The Young Ones,’) merkte op dat ie inmiddels vast spijt van zijn daden had en nu ‘heel erg aan het huilen’ was.
Men knikte maar al te graag van ja maar wekte toch vooral de indruk doodsbang te zijn voor het moment dat hij straks misschien hiér zou komen…
In gedachten zag ik hem grijnzen om de macht over de angstige anderen die hij had afgedwongen.
Op een avond verzocht de Yeti mij hem te vergezellen bij zijn cafe-optredens. Ik zou dan voor hem met de pet kunnen rondgaan. Ik voelde bij die uitnodiging een mengeling van schuchterheid en dédain, maar ook nieuwsgierigheid naar een nieuwe, onbekende ervaring. Ik stemde in.
Er waren veel cafés op de Denneweg maar in geen enkele wist de Yeti met zijn twee akkoorden-spel en schaamteloos schreeuwstem waardering te oogsten. Met plaatsvervangende schaamte, aangevuld met schaamte om mijzelf, gloeiend op het uit mijn brave katholieke jongenstrui-trui tevoorschijn komend hoofd, liet ik de pet in mijn hand maar werkeloos hangen. Waarop hij mij geïrriteerd maande rond te gaan. Ik deed wat halfslachtige pogingen daartoe, verrichte wat onduidelijke handelingen die er de schijn van droegen.
Na drie cafés te hebben bezocht, stonden we weer op straat en de Yeti overlegde even met zichzelf. Daarna riep hij me op mee te gaan naar de Prinsestraat. ‘Hier op de Denneweg zit godverdomme alleen maar kak!’
In de Prinsestraat bleek het publiek inderdaad minder ‘Haagsch’ maar de ontvangst was weinig beter. Weer schroomde ik met de pet rond te gaan en de Yeti rukte me hem geërgerd uit de hand om te demonstreren hoe het moest. Van één verdwaalde, intimideerbare braverik, die ik wat op míj vond lijken, met een Patricia-achtig meisje bij zich, ving hij wat geld.
Weer buiten gekomen liet hij weten dat hij het helemaal met me had gehad, waarin ik hem vanuit zijn oogpunt geen ongelijk kon geven. Hij liep weg, stapte even verderop een nieuw café binnen. Ik keerde met gemengde maar uiteindelijk opgeluchte gevoelens huiswaarts.
Meisje onder douche.
Op een dag bezocht Harry mij om me een vriend voor te stellen die wegens zijn komende afwezigheid de betaling van de huur zou waarnemen. Een vrij kleine jongen met lang haar en een hoofddoek.
Jongens met mes tram spui broodmes waarmee je hooguit een boterham kon besmeren
Hans en Grietje Scheveningen
Idee1
Ik had haar nog nooit gesproken. Zij liep lijp op mij af, haar vriendin volgde haar, en ze zei tegen me; ‘Ik ben bang voor mannen. Maar niet voor jou!’ Met een armzalige triomf in haar ogen draaide ze zich weer om.
(ooit, ongeveer 10 jaar geleden aan begonnen en nooit afgemaakt)